Nen aave pei paasde :
Na da’k nog wa oêr hem- al es ‘t wa graais –
es’t taaid da ‘k oen traave paais.
Ploêt haa t em genoeg,
Doemei oek vuil vriendinne, wa haare gepaaisd!?
Twee weive haa t em in ’t vizeer!
D’ien wa joenger dan d’ander.
Mo nie te gepresseid zaain
Was zaain devees
Traave es en affair van importance.
De joenge roefelde dui zaain oêr
En trok er alle graaize ôit;
Swaanst da d’ander ‘t haa gemikt
Op zaain zwette en alle twie
– wa haare gepaaisd – oep zaain ploêt!
Naa dat em zag dat em goo geschoure was
Was zaain zeut verdikt:
Maskes, merci, g’hèt ma just op taaid doon zeen
Da’t beiter es maskeen
ne klasjkop t’ hemme
Dan en vraa dei aa wil temme.
Naar J. de la Fontaine, GKC
DE OUDE MAN EN ZIJN TWEE VRIENDINNEN
Een man, niet zo jong van dagen, dacht:
Nu dat ik nog wat haar heb, wel wat grijs,
Lijkt het mij niet onwijs
Dat ik mij bind aan een vrouw en trouw.
Ho, maar toch nog wat gewacht.
niet al te gauw,
Want trouwen is houwen.
Zò willen dat, de vrouwen.
Hij zat er warmpjes in,
Had vandaar menige vriendin.
Dat laat zich wel raden!
Twee vriendinnen wou hij minnen;
D’een wat jonger dan d’andere.
De jongste streek wat door zijn haar
En trok er al de grijze uit.
Terwijl de oudste het had gemunt
Op zijn zwarte; en alle twee op zijn poen.
Dat laat zich ook wel raden.
Toen hij nu zag dat hij werd gepluimd
Zei hij goed geluimd :
Dank u meisjes, jullie hebben me net op tijd doen zien
Dat het voor mij beter is misschien
Kaal te zijn en vrij
Zonder één van jullie aan mijn zij.