

INLEIDING TOT DE INDISCHE MAATSCHAPPIJ
Alvorens ik rechtstreeks afga op het doel, dat ik mij met deze bladzijden voorstel, om namelijk diegene die er belang bij heeft binnen te leiden in die tropische gewesten waarin hij zich denkt te gaan vestigen, doe ik even een kleine schrede achterwaarts.
Wat een verschil tussen een reis naar Indië in de tegenwoordige tijd en vroeger! Toen er nog geen geregelde stoomvaart, althans uit eigen land, op Indië bestond, en men wel genoodzaakt was van een of andere zeilgelegenheid gebruik te maken, zag men betrekkelijk weinig op zo een overtocht!
Maar nu! Wat krijgt men nu al niet te zien! Wat een interessante afwisselingen die men thans op een reis naar Indië te zien krijgt!
Daardoor is de eentonigheid der vroegere zeereizen voor een groot deel vervallen. Door het zien van zoveel nieuws wordt uw geest verrijkt, uw blik verruimd!
De omgeving op zo een groot stoomschip is niet alleen hoogst aangenaam maar ook zeer leerrijk. Ge treft aanstonds een aantal Indische families aan, ge ziet menig Indisch gezicht om u heen. Zo doet ge bij voorbaat kennis op omtrent die wereld waarin ge u zult gaan vestigen, beter zelfs dan door om het even welk boek over Indië.
Jammer echter dat daar tegenover een schaduwzijde staat. Vooreerst laat de goede harmonie tussen de passagiers soms te wensen over, iets dat blijkbaar minder voorkomt op Franse en Engelse boten dan op Nederlandse. Maar ook de betrekkelijke geringe plaatsruimte waarover men beschikt, zelfs op zulk een groot schip, schept een gevoel dat men zich opgesloten voelt. Maar men weet dat dit toch maar tijdelijk is en de blijdschap op het einde van de reis is des te groter naarmate men zich tijdens de reis met minder heeft moeten behelpen. Van bekrompen plaatsruimte is dan geen sprake meer, wel integendeel!
Als ge ooit de gelegenheid hebt iemand te ontmoeten die pas uit Indië is teruggekeerd en hem dan vraagt wat hij over een verblijf aldaar denkt geloof dan niet zonder meer wat hij u vertelt. Niet dat hij u iets zal voorliegen. Maar zijn opinie kan heel subjectief zijn. Stel dat hij een aantal negatieve ervaringen van persoonlijke aard gehad heeft. Dat zal het beeld van Indië dat hij u schets fel verkleuren.
Maar als ge dezelfde persoon enkele maanden later hier in Holland terug tegen komt en ge vraagt hem dan hoe hij het hier vindt dan zult ge waarschijnlijk horen: “Hier in Holland? Wat een koud en killig land. En allemaal norse mensen die geen tijd hebben om van het leven te genieten. En alles is hier zo duur. Nee, dan was het leven in Indië toch veel aangenamer!”
Hoe zal het daarginds voor mij zijn? Die vraag is niet met een enkel woord te beantwoorden. Dat hangt af van veel omstandigheden. Natuurlijk is daar allereerst uw gezondheid. We gaan ervan uit dat die goed is en dus geen probleem schept. Wat dokters u daarvoor aanbevelen geldt des te meer in Indië : een matige en geregelde levenswijze. En hopelijk zijt ge tegen alle invloeden van het Indisch klimaat bestand. Maar naast een krachtig lichaam moet ge ook een veerkrachtige geest hebben. Dat komt overal van pas, maar zeker in tropische gewesten. Wie daar de kracht mist om zich over eigenaardigheden, kleine ongemakken en teleurstellingen heen te zetten en zijn opgewektheid en blijmoedigheid te bewaren, die zal het daar niet goed gaan. Hij zal steeds meer en meer geneigd zijn tot klagen en zijn ontevredenheid zal steeds maar toenemen, zo zeer zelfs dat zijn gezondheid er schade van ondervindt. Maar kom, laat ons daarover zwijgen. Laat ons veronderstellen dat gij niet zo een zwaartillende persoon zijt, die in feite nergens gelukkig is.
In Indië zijn er veel gebruiken die afwijken van de onze.
Vooreerst is er hetgeen ginder als hoofdvoedsel gebruikt wordt, namelijk een rijsttafel. Bij velen van ons is dit een gebruik waar wij ons gemakkelijk aan kunnen aanpassen. Maar zij die dit gerecht niet lekker vinden zullen misschien terug verlangen naar wat zij gewoon waren in Holland.
Maar naast andere gebruiken moet men ook gewoon worden aan een bevolkingsgroep die Indo’s genoemd wordt. Men treft ze overal te lande aan. Kleurlingen met een beperkte ontwikkeling, ze worden om hun manier van Hollands spreken in stilte uitgelachen, en ze worden geminacht door onze landgenoten.
Maar is dat wel terecht? Er zijn onder hen veel vriendelijke en behulpzame families die u graag met raad en daad bijstaan. En als hun gewoontes u niet bevallen of zelfs tegensteken, wel wat hebt gij daarmee te maken? Ge moet hen daarvoor niet minachten of schuwen.
Bijzonder mooi zal niemand zo een houding jegens deze mensen wel niet noemen. Maar het is bovendien ook niet verstandig. Zij kunnen u inderdaad heel wat goede diensten bewijzen, niet alleen in het begin wanneer alles daarginds nieuw voor u is maar ook later, en dan vooral in tijden van ziekte.
Ik zal de goede zorgen niet licht vergeten die ikzelf en mijn gezin gekregen hebben van deze mensen. Wie zich in de omgang met deze families weet te schikken zal zich vlug thuis voelen in de Indische maatschappij.
Maar hij die mijdt van met hen om te gaan (uit hoogmoed of omdat hun gewoontes hem tegen steken) zal waarschijnlijk nogal geïsoleerd geraken.
Het valt niet te ontkennen dat het aangename of minder aangename van het verblijf in Indië ook veel afhangt van de plaats die men zich aangewezen ziet. Groot is reeds het onderscheid tussen Java en het binnenland. Maar ook daar zijn er grote verschillen tussen de ene en de andere plaats. Te begrijpen is zeker dat de hogere of lagere ligging van een standplaats er veel toe doet.
Zo bijvoorbeeld is het aangenaam op een kustplaats te wonen, waar veel handel, ontspanning en welvaart is. Maar daarentegen is een standplaats ver in het binnenland waar niet veel te beleven valt nogal saai.
Maar toch, sommigen die aan de kust wonen verlangen toch naar een post in het binnenland. Dat komt meestal doordat men het niet goed kan vinden met het Europese personeel dat daar aanwezig is. Veel hangt af van hoe inschikkelijk men zelf is in de omgang met anderen. Als men tevreden is met zijn standplaats en met de mensen aldaar dan is een verblijf in Indië aanlokkelijk.
Na uw aankomst wacht er u meteen een verrassing! Ge begeeft u van zodra ge voet aan wal gezet hebt naar een of ander hotel. Bijvoorbeeld Hotel der Nederlanders of Hotel des Indes. Daar zult ge enkele dagen verblijven. Uw verblijf is er hoogst aangenaam. Ge wordt steeds op uw wenken bediend. De tafels zijn heel keurig gedekt. Er is veel levendigheid alom.
‘s Morgens kunt ge na een verfrissend bad genomen te hebben op het terras gaan zitten en genieten van een kopje koffie. Ge ziet dan voor u de weg en de vaart en ge kunt er de kleurrijke drukte van mensen en rijtuigen aanschouwen.
Na het ontbijt zult ge u aankleden en klaarmaken om naar uw bestemming van die dag te gaan. Ge bestelt een rijtuig en vervoegt de drukte van het verkeer zonder u echter zelf te moeten inspannen. Het rijtoertje is heel aangenaam. Ge kunt op die manier op weg naar uw bestemming de stad bezichtigen. De koetsier weet wel waar de mooiste plekjes zijn.
DE INLANDERS
Nu schrijf ik in dit hoofdstuk wat over de inlandse bevolking van Nederlands-Indië.
Hun aantal wordt geschat op 30 miljoen gespreid over de vele eilanden die N-Indië uitmaken. Natuurlijk bestaat deze totale bevolking uit tal van volkeren, die onderling heel verschillend zijn. Zelfs de grotere eilanden zijn bevolkt door verschillende volksstammen. En er zijn zelfs verschillen tussen bevolkingsgroepen die langs de kuststreken wonen met groepen die in de hooglanden wonen. En toch, al zijn er veel onderlinge verschillen, toch kunnen zij door ons als één geheel beschouwd worden.
Om te beginnen is het zo dat men geneigd is hem te minachten als men hem niet goed kent. Zeelieden bijvoorbeeld die alleen maar havens aandoen hebben nogal minachtende benamingen voor de inlanders. Jammer genoeg blijven die benamingen gemakkelijk in uw geheugen hangen. Zo wordt ge onwillekeurig toch bevooroordeeld jegens hen. Ten onrechte!! Zijn fysieke kracht, zijn vindingrijkheid en zijn energie worden nogal eens onderschat door hen die hem niet goed kennen. Jammer genoeg moet ik vaststellen dat die minachting er ook is bij onze eigen mensen in Indië die toch veelvuldige contacten met de plaatselijke bevolking hebben.
Ook denken zij die hem niet goed kennen dat hun verstandelijke vermogens eerder beperkt zijn. Er is natuurlijk wel een verschil tussen ons, die in de beschaafde wereld opgevoed zijn, en hen die nog in een meer natuurlijke omgeving leven. (nota van de vertaler: hm, hm!)
Maar doe eens de test! Vraag bijvoorbeeld in Batavia waar ge een kapotte horloge kunt laten herstellen. Als ge daar voldoende kennissen hebt zal men u zeker verwijzen naar een of andere inlander die de herstelling perfect zal doen. Als ge u wat bevraagt over die persoon verneemt ge dat hij een tijd lang in dienst was bij een horlogemaker en dan zijn eigen zaak begonnen is. Alzo, tout comme chez nous!!
En dan nog meer. Zie eens welke zelfgemaakte dingen men u zo al te koop aanbiedt. Een zadelmaker en een schoenmaker tonen u hun vakmanschap. En ga eens naar het werkhuis van een meubelmaker die u een voetbankje en bijpassende stoelen wil verkopen. Hij maakt wel geen meubelen van mahoniehout zoals wij dat gewoon zijn in Holland. Maar hij gebruikt inlands hout en maakt er vele nuttige meubelstukjes van.
Het zijn niet alleen goede ambachtslui. Maar ze maken ook heel fijne zaken, met veel kunst en smaak. Eenvoudige waaiers zijn soms ware kunstwerkjes. Gebeitelde koperen sigarenkokers, kantwerk van vrouwen in Palembang, goud- en zilverwerk uit Padang, en nog zo veel meer. En alles aan heel schappelijke prijzen.
Het is interessant te zien hoe ze met de meest eenvoudige werktuigen dit alles vervaardigen. Ga dat maar eens bekijken in de Bazaar van Palembang. In een klein bamboekraampje ziet ge een inlander met gekruiste benen op een matje op de grond zitten. Tussen de tenen van zijn linkervoet klemt hij een stuk hardhout of ivoor. En dat bewerkt hij met een klein vlijmscherp beiteltje tot hij bijvoorbeeld een prachtig heft van een kris heeft.
Het ziet er allemaal heel primitief uit. We zijn soms geneigd ermee te lachen! Maar uiteindelijk moeten we ze toch bewonderen en toegeven dat we ons in hen vergist hebben.
Ze zijn ook vindingrijk om moeilijke bouwwerken tot stand te brengen. Zo bijvoorbeeld een paalwoning in een drassig gebied. Er moeten dus eerst palen in de grond geheid worden. In Holland kennen we daar wat van. Veel van onze woningen staan op palen. We zien die palen niet uit de grond steken. Ze zijn helemaal verzonken in de grond zodat de basis van de woning op straat niveau is. Kijk hieronder naar hoe we in Holland palen heien.

In Indië hebben ze er wat anders op gevonden! Een lange plank wordt aan een kant vast gemaakt aan de grond. De plank wordt op de paal gelegd, zo bijna in het midden. En dan gaat iemand dansend op en neer springen aan het ander uiteinde van de plank. En zo drijven ze de paal in de grond. (Deze techniek wordt heden ten dage nog gebruikt. Zie foto hieronder.)

Balken maken gaat ook nog op de ouderwetse manier, met een speciaal hakbijl. Het vereist wel wat spierkracht en kunde. Maar het resultaat mag er zijn!

De inlander is heel praktisch aangelegd in wat hij doet. Wij denken dikwijls : ocharme, zie eens wat slechte werktuigen en manieren van werken hebben ze toch. We denken dat we hen kunnen helpen. Zo was er eens een predikant die medelijden had met hoe zij hun rijstvelden bewerken. Hij wou zelfs een Hollandse boer meenemen naar daar in Indië om die lui te leren hoe ze een rijstveld moeten bewerken. Die boer zou daar nog wat kunnen leren van de inlanders, niet omgekeerd!
Een boom kappen ze met een hakbijl met een buigzame steel. Dat gaat toch niet denken we. Tot we proberen een zaag te gebruiken. Dan beseffen we dat de houtsoort van de boom zó hard is dat het met een zaag onbegonnen werk is.
Een uurwerk hebben ze niet nodig. Ze kijken naar de stand van de zon en kunnen heel precies zeggen hoe laat het is. En ‘s nachts kijken ze naar de sterrenhemel en dan weten ze ook te zeggen wat de tijd is.
Ja, laat ze maar doen! Ze kunnen meer dan wij, betweterige Hollanders, denken.
En ook op het vlak van kennis van geneeskrachtige planten en hun manier om zekere lichamelijke gebreken tactvol te behandelen zullen ze u verbazen. Ik heb het zelf kunnen ervaren toen zij één van mijn kinderen konden genezen daar waar wijzelf daar toe niet in staat waren.
Maar genoeg hierover. Ik schrijf nog wat over andere eigenschappen van de inlander.
De kleding en leefwijze van de gewone man is hoogst eenvoudig. Dat is echter niet zo voor de notabelen. Die pronken graag met hun rijkdom. Hun gelaat is stroef, hun blik dof, maar hun kleren en juwelen schitteren des te meer. Wij, Europeanen, kunnen nauwelijks een glimlach onderdrukken bij zoveel ijdelheid, zeker als we merken hoe nietig zij ons vinden omdat wij niets hebben om mee te pronken.
Maar de gewone man is dus niet begaan met dat soort pronkzucht. Een eenvoudige hoofddoek tegen de zon, een hemd en broek uit om het even welke stof zijn voor hem voldoende. En als men in Batavia meer opgeklede inlanders ziet dan zijn dat meestal bedienden van rijke heren die via hun bedienden hun welstand tonen.
De inlander is ook sober in zijn leefwijze en heel matig in wat hij eet en drinkt. Wat rijst en gedroogde vis, water en soms wat koffie zonder melk met een koeë-koeë (dat is een inlands zoet gebakje) is voor hem genoeg.
Bier of wijn kent hij niet, en sterke drank nog minder.
Zijn manier om zich in woord en daad uit te drukken is ook vreemd. Meestal is hij flegmatiek, zowel in zijn gedrag als in zijn manier van spreken. Maar toch kan hij plots in woede ontsteken.
In zijn spreken gebruikt hij niet meer woorden dan nodig. Tenminste in zijn communicatie met ons Europeanen. Maar als je hen bezig hoort onder elkander dan ben je verbaasd over hoe rad van tong ze zijn. En dan weer, als ze tot ons spreken om bijvoorbeeld een gunst te vragen is hun toon bedeesd en hun woorden omslachtig.
Heel vreemd. Maar hoe kan het ook anders. Ze groeien op zonder te kunnen genieten van onderwijs in scholen zoals wij die kennen. Die zijn er gewoonweg niet. Onder ons Hollands bewind zijn er de voorbije veertig jaar wel kweekscholen voor onderwijzers opgericht. Maar er is nog een lange weg te gaan.
Hun enige scholing bestaat erin dat zij als klein kind enige verzen van de Koran uit het hoofd leren. En zo wordt er een bekrompen geest, en niet zelden ook fanatisme, gekweekt.(Dit werd 150 jaar geleden geschreven door een Protestantse predikant.)
Helaas! Wat kan dit een bedroevende rol spelen onder een overigens vreedzame bevolking. Het is gelukkig zo dat de Islam toch weinig wortel geschoten heeft bij de inlanders. In feite zijn zij nog heidenen. De godsdienst die hen door hun Islamitische overheersers opgedrongen werd beleven de meesten door zich te laten besnijden en door geen varkensvlees te eten. De meer toegewijde gelovigen houden zich ook aan de vastentijd, gebruiken geen sterke drank, lopen weg van honden, gaan naar de moskee en doen dagelijks op vastgestelde tijden een gebed. Maar het is dus slechts een minderheid die zich zo aan de geboden van de Islam houdt.
Gelukkig maar! Want de inlander heeft zo al niet veel sympathie voor de Europeaan. Eerder ontzag, en zelfs dat is soms maar schijn. Maar omgekeerd is het zo dat wij moeten toegeven dat wij voor de inlander ook niet veel respect opbrengen.
Al is het zo dat ons Hollands bewind erop gericht is een rechtsstaat tot stand te brengen ter vervanging van de willekeur en moorddadige wreedheden van de Sultans. De meeste inlanders beseffen dat wel en waarderen dat ook.
Wij mogen ons hier terecht op beroemen en moeten hieruit de kracht putten de inlander niet minachtend te bejegenen maar ons zo te gedragen dat hij niet alleen respect en erkentelijkheid maar ook vriendschap voor ons voelt.
DE CHINEZEN
Op tal van plaatsen in Indië zijn er ook chinezen, alhoewel ze overal een minderheid van de plaatselijke bevolking zijn. De chinezen zijn in onze ogen een eigenaardig volkje, maar dat is niet negatief bedoeld.
Een eerste verschil tussen de chinees en de inlander dat opvalt is natuurlijk hun uiterlijk voorkomen. De vorm van het gelaat van de chinees is anders en wat mooier dan dat van de inlander. Hun huidskleur is zacht geel en daardoor veel lichter en helderder.
Wat ook opvalt is hoe zij zich voortbewegen en kleden. Daar waar de inlander steeds met bedaarde tred stapt gaat de chinees steeds vlug van her naar der. Zo ziet men al zijn levendigheid, werkzaamheid en schranderheid.
De chinees is vrij van geest, heeft een open en opgeruimd karakter en is gul van hart. Daardoor voelen wij Europeanen ons veel meer tot hem aangetrokken dan tot de inlander.
Hij is ontegensprekelijk ook meer begaafd dan de inlander. (Niet-Politiek-correcte uitspraak de dag van vandaag!) Hij heeft duidelijk meer energie. Hij weet van aanpakken. Zo bijvoorbeeld, een chinees die aankomt in Indië leert binnen de kortste tijd Maleis. En hij begint te werken als koelie maar werkt zich door vlijt en geestkracht op.
Wat zou de handel en de nijverheid, en derhalve de lokale welvaart, zijn zonder de chinezen? Diegenen onder ons die uitgestuurd worden naar posten waar geen chinezen zijn kunnen getuigen van de soberheid en de verveling van het leven aldaar.
De chinezen zijn vooral actief in de handel, zowel klein als groot. Men vindt ze ook als administratieve medewerker in de Hollandse gouvernementele diensten. Ze zijn kortom overal gewild om hun vlugheid en handigheid.
Ga bijvoorbeeld in Batavia eens naar een bank om een geldbedrag te ontvangen. Kijk eens hoe vlug zij op een houten telraam (een abacus) het bedrag uitrekenen en met welke vingervlugheid zij het geld tellen.
Het zijn ook goede handwerklui. Ze zijn gespecialiseerd in meubelmakerij, schoenmakerij en verf-en lakwerk van siervoorwerpen.
In havens zijn er veel Chinese koelies die het laden en lossen van schepen doen. Ze hebben hun eigen opzichters en “hoofdmannen”.
Die hoofdmannen worden aangesteld door het gouvernement en krijgen titels uit het leger : luitenant, kapitein, majoor, enz. alhoewel ze niets met een leger te maken hebben. Ze beschouwen het als een grote eer zo een titel te dragen. Het kost hen zelfs veel geld want zij moeten hun stand ophouden, zeker tegenover de Europese ingezetenen. Het is een goede zaak dat er toch wat Chinezen die rol willen vervullen want ze dragen toch heel wat verantwoordelijkheid. Zij moeten ervoor zorgen dat de richtlijnen van het gouvernement nageleefd worden, ze zijn zelfs aansprakelijk als dat niet gebeurt door de gemeenschap die ze vertegenwoordigen. Ze zijn betrokken bij alle rechtszaken waarbij ze voorlichting en advies moeten uitbrengen.
De wijken waar de chinezen samen wonen noemt men kampoengs. De buitenmuren van de huizen zijn wit gepleisterd, de houten ramen en deuren donkerkleurig, en de daken hebben een eigenaardige vorm die aan een boot doet denken. Er hangen grote lantaarns bij de inkom evenals grote stroken papier met Chinese lettertekens erop. ‘s avonds als de lantaarns aangestoken zijn geeft dat wel een heel speciaal zicht.
In de woning van de chinees is er niet veel bijzonders te zien. Er is wel altijd een soort altaar met een beeld van Boeddha of hun afgod Fo in de gedaante van een dikke chinees. Links en rechts van dat altaar staan bakjes gevuld met zand. Daarin steken zij dunne stokjes ingesmeerd met een welriekende rode was. Erg godsdienstig zijn zij in feite niet. Ze zijn nogal materialistisch ingesteld. Ze houden van goed eten en drinken. Maar ze bereiden dingen die bij ons helemaal niet in de smaak vallen. Zo ziet men bij valavond op een regenachtige dag chinezen met lantaarns kikvorsen zoeken. Voor hen is dat een lekkernij. Zij eten alles wat beweegt, ook sprinkhanen en dat soort beestjes. En toch, als een chinees u bij wijze van geschenk een bami schoteltje stuurt dan moet ge toegeven dat ge dat toch met smaak kunt opeten.
Ook hun manier van thee zetten is anders dan bij ons. Zij laten de thee trekken in heel oude waardevolle potjes. De aanslag van de thee in zo een oude pot geeft volgens hen meer smaak aan de thee.
Aan de ingang van hun huis ziet men ook een grote kist staan. Waarvoor zou die kunnen dienen vraagt men zich af. Het lijkt wel of het een doodskist is! En inderdaad, het is de doodskist van de bewoner van het huis. Door die daar klaar te hebben staan hoopt hij nog lang te zullen leven. Zo hebben zij nog allerlei onschuldige bijgelovige overtuigingen.
DE ARABIER
Een heel ander type dan de chinees is de Arabier. Wij voelen ons helemaal niet aangetrokken tot hem. Integendeel, er is veel dat wij verfoeilijk vinden. Daar waar de chinees duidelijk zijn nut heeft in de samenleving is dat niet het geval met de Arabier. Wat goeds heeft hij gebracht in N-Indië? Niets, integendeel. Het is treurig vast te stellen dat de grootsheid van de Hindoe-periode vergaan is sinds de invoering van de Islam in de 15de eeuw en de heerschappij van deze godsdienst.
Waar zijn de grote bouwmeesters gebleven die de hindoetempels opgericht hebben? Er blijven nu nog alleen de ruïnes van over. Waar is de geest die zoveel schoonheid wist te scheppen?
Het antwoord is : de bouwmeesters zijn vernietigd en de geest uitgedoofd door de alles verstikkende adem van het islamisme dat geen ander leven kent dan wat grof zinnelijk genot, met het masker van de godsdienst voor zich, en dat geen ander streven heeft dan de hele wereld te verdelgen of haar te doen buigen onder haar juk. (GEERT WILDERS avant la lettre, circa 1860;)
Aan dat streven is wel paal en perk gesteld. Maar toch zijn er nog vele uitbarstingen van fanatisme, op grote en kleine schaal. En als het niet zo ver komt merkt men toch steeds de haat die de Arabier toedraagt aan al wie tegenover hem staat.
Ik heb dat eens ondervonden toen ik een moskee binnentrad tijdens een gebedsritueel. Ik heb me strikt gehouden aan het voorschrift om mijn schoenen uit te doen. De schare gelovigen waren voorovergebogen op hun matje met hun rug naar mij toe. Toch waren er enkelen achteraan die me hadden zien binnenkomen. Aanstonds stonden zij op en gingen meer naar voren in de moskee verder bidden. Mijn nabijheid achteraan in de moskee was voor hen te verontreinigend! (opmerking : maar als een toerist gelovigen gaan bekijken tijdens hun gebedsritueel is in feite ook niet correct!)
Ook hun voorkomen wekt bij ons antipathie op. Koud, stug, trots, nooit een vriendelijke lach of groet voor die onreine Europeanen. Ze laten zich slechts met u in als ze u iets kunnen verkopen en u daarbij kunnen afzetten!
Voor de inlanders is het, ongelukkig genoeg, heel anders. Voor hen is de Arabier hun heer. Hij buigt nederig voor hem. En als die Arabier een “Hadji” is dan loopt de inlander gebukt naar hem toe, neemt met beide handen een hand van de Hadji vast en kust deze. Het is verwonderlijk hoe die Arabieren erin geslaagd zijn zo een invloed uit te oefenen op de inlanders en er zelf in geslaagd zijn hen te fanatiseren.
Een vertoning van dat fanatisme hoort men dikwijls ‘s avonds in de kampoengs. Daar houden de gelovige inlanders een gemeenschappelijke gebedsoefening. Ze zitten dan in een kring met gekruiste benen op matjes. Een priester (Hadji) zit in hun midden, en een gelovige slaat op een rinkeltrom. Op maat van die trom begint de priester dan met luider stem te roepen : la iláha illa ‘llahoe (er is geen God, dan Allah). Het hele koor valt dan in en herhaalt diezelfde formule. Dat gaat eerst langzaam, maar geleidelijk aan sneller en sneller tot ze nog slechts illà ‘llahoe roepen. De trom houdt dan op maar het roepen blijft nog wel een half uur verder gaan terwijl ze voortdurend hun bovenlichaam op en neer bewegen. Dan zijn ze zo uitgeput dat ze nog slechts ha ha kunnen roepen.
Maandenlang heb ik dat moeten horen toen ik in Palembang kort bij een kampoeng woonde. Men kan zich afvragen wat een nut zo een vertoning heeft. Ik kan daar alleen maar van denken dat het één van de vele middelen is van de Arabier om het volk dom en onder de duim te houden.
Hoed u voor de Arabier!
REIZEN IN NEDERLANDS-INDIË
Na de beschrijving van de mensen die wij vreemdelingen daarginds tegenkomen wil ik toch ook iets zeggen over de leefomstandigheden. Wij Europeanen leven er in betrekkelijke weelde, maar toch zijn er toestanden die we erg ongemakkelijk vinden. Dan is dat vooral als het om verplaatsingen in het binnenland van een standplaats naar een andere gaat. Langsheen de kuststreek is dat geen probleem want daar gaan we per boot van plaats tot plaats. De kapiteins zijn heel deftige lieden die goed voor hun passagiers zorgen. De kajuiten zijn proper en het eten verzorgd. Tijdens de west-monsoen is de zee wat ruw. Maar tijdens de oost-monsoen is het een echte plezierreis om langs de noordkust te varen. Altijd mooi weer, koele morgen- en avondstonden en een kalme zee.
Maar dienstreizen in het binnenland zijn natuurlijk wat anders. Op Java zijn er spoorwegen. Dat vergemakkelijkt daar het reizen. Maar elders gebruikt men een zware koets getrokken door zes paarden. De koetsier zit vooraan hoog op de bok. En er staan achteraan een paar lopers die van hun trede afspringen van zodra de weg omhoog gaat. Ze geven dan zweepslagen aan de paarden om te vermijden dat die stilvallen op de helling. Steeds wordt een vliegende galop aangehouden. Als men voor het eerst zo meereist heeft men schrik dat er een ongeval gaat gebeuren. Maar dat gebeurt zelden. Soms is er wel een of ander mankement aan de koets. Maar dat weten ze te herstellen.
Waar de weg te steil is en de paarden het niet kunnen trekken staat er een dommekracht klaar om de koets naar boven te trekken. En dan gaat het weer in vliegende vaart vooruit. Maar als het zesspan kuren heeft galopperen ze zigzaggend in plaats van mooi rechtdoor. Gelukkig weet een behendige koetsier hotsen en botsen tegen de zijkanten van de weg te vermijden. En als de paarden echt moe zijn dan blijven ze ineens staan, net alsof ze dat samen afgesproken hebben. Zweepslagen helpen dan niet. Ze lopen en schoppen dan links en rechts om zich heen, wel een kwartier lang. En ineens beslissen ze dan om weer verder de trekken. Koppige, eigenzinnige paarden!
En dat is nog maar klein bier! Op sommige plaatsen moet men dagenlang een rivier opvaren en dan van dag tot dag te voet verder trekken. De roeiboot is een “bidar” bemand met twaalf roeiers. Achteraan is een overdekt kamertje met een voorluifel. Daar zit men zich dan dagenlang te vervelen. Het is van belang genoeg proviand mee te nemen want onderweg is in de kleine dorpjes die men aandoet niets te verkrijgen.
Als de bootreis dan eindelijk gedaan is beginnen nieuwe beproevingen. Landinwaarts gaat het dan te voet of in een draagstoel. Wat een gesukkel! Dat kan zo wel drie, vier dagen duren. ‘s Avonds overnacht men in een “pasanggràham”, een bamboe huisje op palen, meestal zonder tafel of stoelen, en zeker geen bedden. Zorg dat ge uw eigen matrasje en deken mee hebt! Ge kunt er een praatje maken met het hoofd van die plaats en uitkijken op het doen en laten van de bewoners. Sommigen vinden dat eenvoudig leven van de inlanders tussen hun pisangbomen heel paradijselijk, maar daarvoor moet ge toch heel wat verbeeldingskracht hebben. Dikwijls voelt ge u ook ongemakkelijk en wantrouwig door de houding en gelaatsuitdrukking van de plaatselijke bevolking. Dan zijt ge blij dat ge ‘s morgens kunt vertrekken.
En zo gaat het maar verder! Al uw proviand, kleren en huisraad worden meegesleept door dragers. Dat is een hele kolonne die zich een weg baant doorheen de jungle. Soms is men na een half uur al uitgeput, maar toch moet men nog een hele dag verder. Langs modderige paden, over een bergrivier waar ge moet doorwaden tot uw middel, dan afdalen in een diepe ravijn om die aan de andere kant terug te moeten uitklimmen.
Maar komt ge dan eindelijk in de buurt van uw eindbestemming dan zijn er terug redelijk begaanbare wegen en staat er een paard voor u klaar. Dat paard kent er zijn weg, op en af bergpaden.
En zo komt ge dan eindelijk aan op uw bestemming. Daar wacht u een goede ontvangst door de plaatselijke ambtenaar en zijn vriendelijk personeel. Zij doen u de ongemakken van de reis vergeten die dan voor u een onvergetelijke herinnering wordt.
EINDE