De Wind

Ik heb een steen verlegd,
in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier, hou je niet tegen
het water vindt er altijd een weg omheen.
Ik heb een wind gelaten,
in het holste van de nacht.
De lucht ruikt er anders dan voorheen.
Het laten van een wind hou je niet tegen.
Het gas vindt er altijd een weg naar buiten.
Misschien eens gevuld, door sneeuw en regen,
neemt de rivier m’n kiezel met zich mee.
Om hem, dan glad, en rond gesleten,
te laten rusten in de luwte van de zee.

Ik heb een steen verlegd,
in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen,
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Misschien ooit voer, in mond en maag
Welt een wind op in mijn buik.
Ik zal, met prot, en veel lawaai,
hem laten vliegen in de luwte van de lucht.

Ik heb een wind gelaten,
in het holste van de nacht.
Nu weet ik dat ik het altijd word verweten.
Ik leverde bewijs van mijn  bestaan,
omdat,  door het laten van die ene wind,
de lucht  nooit meer ruikt  zoals voorheen.

Ik heb een steen verlegd,
in een rivier op aarde.
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten.
Ik leverde bewijs van mijn bestaan.
Omdat, door het verleggen van die ene steen,
de stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.
Ik heb een wind gelaten,
in het holste van de nacht.
Nu weet ik dat het steeds  zal zijn geweten :
Ik leverde bewijs door mijn scheten,
dat,  door het laten van die ene wind,
de lucht nooit meer ruikt  zoals voorheen.