DE KLUIZENAAR EN DE DUIVEL
Hetgeen voorafging…
Hij had een ander leven kunnen hebben…
Hij groeide op in een klein dorpje aan de voet van de bergen. Hij was wat eenzelvig, speelde niet veel met andere kinderen. Hij was wel bovengemiddeld verstandig, beschouwend en niet erg spraakzaam.
In zijn puberteit ging de hormonenval open: meisjes trokken hem wel aan maar hij wist geen weg met die gevoelens. Hij voelde zich heel ongemakkelijk in die jeugdjaren. Hij was het liefst alleen. Hij bouwde een muur van argwaan en afkeer rond zich op om zich te beschermen tegen de druk van de samenleving.
Tot op een dag hij besloot die samenleving voorgoed te verlaten.
In een naburig dorp leefde er sinds heel lang een kluizenaar hoog in de bergen. Bij het overlijden van een kluizenaar kwam zijn post vacant. Het dorp was een bekend bedevaartsoord. Daardoor kwam het dat er zich wel altijd iemand aanbood om er kluizenaar te worden. De man trok zich dan terug in de ver in de bergen afgelegen kluis om er voor het zielenheil van de dorpelingen te bidden en te mediteren. De dorpelingen brachten dan wekelijks wat drank en spijs tot aan een altaarsteen in de buurt van zijn kluis.

De altaarsteen
Toen de gelegenheid zich voordeed bood hij zich daar aan om kluizenaar te worden en er voor het welzijn van het dorp een ascetisch bestaan te leiden. Zelf geloofde hij helemaal niet in die dingen, zoals God, engelen, duivels, hemel en hel. Hij verachtte de hypocrisie en zelfverheerlijking van de kerk en de clerus. Hij speelde maar wat komedie om de domme dorpelingen van zijn religieuze oprechtheid te overtuigen.
De eerste kluizenaarsjaren…
Ter gelegenheid van de installatie van een nieuwe kluizenaar maakten de dorpelingen de kluis helemaal schoon, bezorgden propere dekens, kaarsen, brandhout voor de winter, en dergelijke dingen meer. Er werd dan een mis opgedragen aan het stenen altaar waarna de kluizenaar zich terugtrok in zijn eenzaam bestaan.
Er was ook een klein tuintje aan zijn kluis, met enkele kippen en konijnen. Water uit een bronnetje en het kabbelend beekje maakten het pastorale beeld volledig.

De kluizenaarsgrot met tuintje
De geest van onze nieuwbakken kluizenaar kwam hier tot rust. Geleidelijk aan vergat hij de stress van zijn vroegere jaren. Hij werd één met de natuur rondom hem. Hij kende alle dieren uit zijn omgeving en de dieren kenden hem. De bloemen in de lente ontloken om hem met hun kleuren en geuren een nieuwe zomer aan te kondigen. De bladeren aan de bomen verkleurden tot goudbruin op het einde van de herfst om hem op de winter voor te bereiden.
En tijdens het jaarlijkse bedevaartfeest op Pinkstermaandag kwamen de dorpelingen naar het stenen altaar waar een mis werd opgedragen en zij de kluizenaar konden aanschouwen. Zij zagen hem van jaar tot jaar ouder en meer en meer verwaarloosd worden, zoals het een kluizenaar betaamt.

De kluizenaar ter aanschouwing tijdens de Pinksterbedevaart
Zo gingen vele jaren voorbij….
De weddenschap met de duivel
Op een goeie dag daalde de kluizenaar af naar het stenen altaar om er de giften van de dorpelingen te gaan halen. Maar van in de verte zag hij precies alsof er een gestalte op de steen zat. Hij kwam naderbij een zag er een afzichtelijke manspersoon met puntige oren, een sikkenbaard, bokkenpoten, een staart, vlerken op de rug, …: onmiskenbaar een duivel!

De duivel op de altaarsteen
“Ik hallucineer,” dacht hij “dat komt zeker door die wolfsmelk die de dorpelingen me vorige keer gegeven hebben.”

Wolfsmelkstruik
“Nee, je hallucineert niet,” hoorde hij de gedaante zeggen. “Ik ben werkelijk de duivel en ben hier gekomen om u in bekoring te brengen.”
“Nu hoor ik nog stemmen ook, ik droom zeker!” dacht de kluizenaar bij zichzelf.
“Nee, je droomt niet. Ik ben een duivel in levende lijve. Als je wilt kan ik het u bewijzen.”
In het hoofd van de kluizenaar ontspon zich nu het volgende gesprek met de duivel, … of was het een echt gesprek met een echte duivel? Wie zal het zeggen?
“Ik geloof niet eens in God en al die dingen. Hoe zou je dan kunnen bewijzen dat je echt wel bestaat!?”
“Geef me drie pogingen om te bewijzen dat ik echt de baarlijke duivel ben die u kom bekoren. Ik wed dat ik zal winnen.”
“Wat voor drie pogingen?”
“Wij wisselen van identiteit: ik word kluizenaar en jij wordt mij – duivel – en trekt de wijde wereld in. Als je na drie maanden nog steeds niet hier terug aan dit altaar verschijnt omdat je niet aan de bekoring weerstaan hebt dan win ik de weddenschap.”
“En wat als ik wel op tijd terug ben? Wat win ik dan?”
“Dan zal je overtuigd blijven dat ik een hersenschim ben , geen echte duivel maar een hallucinatie.”
“En in het andere geval?”
“Dan zal uw straf zijn dat ge u zult beklagen uw leven verspilt te hebben aan deze dwaze kluizenarij.”
“Oh, maar ik ben hier heel gelukkig. Ik zal dus zeker winnen. Laat ons voor de grap maar beginnen met uw eerste poging.”
En de duivel schaterde het uit en verdween op een donkere wolk uit de hallucinatie van de kluizenaar, of was hij toch echt weg op die wolk… wie zal het zeggen?

De eerste poging van de duivel
De kluizenaar – nu alleen achtergebleven – werd door een raar gevoel bevangen. Hij keek naar zijn handen: die waren grauw, harig, met lange vingers. Hij betastte zijn gezicht: een sikkenbaard, puntige oren, kromme neus! En zijn benen waren bokkenpoten. En hij had een staart en vlerken op zijn rug. Hij was werkelijk in de gedaante van de duivel gekropen!
Zijn vlerken sloegen uit en namen hem mee boven stad en land. Overal zag hij het onheil aangericht door het duivels gedrag van de mensensoort. Daar waar hij zich tussen de mensen begaf stichtte hij ruzies, vechtpartijen, moord en brand.
Het gaf hem een duivels genoegen zich zo te kunnen keren tegen de samenleving die hem vroeger verstoten had.
Kijk, daar vloog hij boven zijn geboortedorp. Hij ging op het dak van zijn ouderlijk huis zitten. De buren hoorden het gekrakeel en geruzie van de echtelieden en zeiden: “Zowaar, daar zit de duivel op het dak!”
Grijnzend hoorde hij zijn ouders te keer gaan tegen mekaar. Maar zijn grijns bestierf plots op zijn duivels gezicht toen hij daar in een hoekje een stil en droevig jongetje zag zitten!

Met een knal en een flits was hij terug aan het stenen altaar. Daar wachtte de duivel in kluizenaarsgedaante hem op.
“Nu ben je terug vóór de drie maanden verstreken zijn. Maar ik kom terug, ik kom terug…!”
En de duivel schaterde het uit en verdween op een donkere wolk uit de hallucinatie van de kluizenaar, of was hij toch echt weg op die wolk… wie zal het zeggen?
Vele jaren gingen voorbij…
De tweede poging van de duivel
Op een goeie dag daalde de kluizenaar weer af naar het stenen altaar om er de giften van de dorpelingen te gaan halen. Maar van in de verte zag hij precies alsof er een gestalte op de steen zat. Hij kwam naderbij en zag er een in lompen geklede oude vrouw, met kromme rug, lange nagels aan de vingers, een bezem in haar hand…. : onmiskenbaar een heks!

Met krijsende stem riep ze: “Ik ben terug, ik ben terug! Voor de tweede poging u in bekoring te brengen. Weet je het nog?”
En voor de kluizenaar het goed besefte was hij in de gedaante van de heks gekropen en daalde hij af naar het naburige dorp. En de duivel bleef achter aan de altaarsteen in het lichaam van de kluizenaar.
In het dorp schuwden de mensen haar. Moeders hadden schrik dat de heks hun kleine kinderen zou betoveren. Grotere kinderen smeten soms met stenen naar de heks om ze weg te jagen. De honden blaften woest als ze voorbij kwam.
Zo werd die heks, die in feite maar een ongelukkige oude vrouw was, overal verjaagd. Zij haatte die domme mensen die haar meden als de pest.
Zo kwam ze ook in het geboortedorp van de kluizenaar langs een grote rijke hoeve. De boerin zag haar komen. Het was een goedhartige vrouw met ogen die tot in het gemoed van de mensen kon zien. En zij zag in de heks het kleine arme meisje, ooit opgegroeid tussen ruziënde ouders, verstoten door andere kinderen, misbruikt in de liefde, …
De boerin sprak vriendelijke woorden tot de heks en gaf haar een aalmoes en eten en drinken. Het gekrijs van de heks stokte in haar keel, haar haatgevoelens vielen weg, want zij herkende de boerin…
Met een knal en een flits was hij terug aan het stenen altaar. Daar wachtte de duivel in kluizenaarsgedaante hem op.
“Nu ben je terug vóór de drie maanden verstreken zijn. Maar ik kom terug, ik kom terug…!”
En de duivel schaterde het uit en verdween op een donkere wolk uit de hallucinatie van de kluizenaar, of was hij toch echt weg op die wolk… wie zal het zeggen?
Vele jaren gingen voorbij…
De derde poging van de duivel
Op een goeie dag was kluizenaar aan de altaarsteen om er de giften van de dorpelingen te halen toen hij in de verte iemand op het bergpad naar hem toe zag komen. Dat was nog nooit gebeurd. Het was een jongen in zijn puberteitsjaren. De oude kluizenaar had vaag het gevoel die knaap te kennen.
Met zachte stem zei hij: “Ik ben terug, ik ben terug! Voor de derde poging u in bekoring te brengen. Weet je het nog?”
En voor de kluizenaar het goed besefte was hij in de gedaante van de jongen gekropen en daalde hij af naar het naburige dorp. En de duivel bleef achter aan de altaarsteen in het lichaam van de stokoude kluizenaar.
Hij kwam aan in een klein dorpje aan de voet van de bergen. Hij was een wat eenzelvige jongen die niet veel met andere leeftijdsgenoten omging. Hij was bovengemiddeld verstandig, introvert en niet erg spraakzaam.
Meisjes trokken hem wel aan maar hij wist geen weg met die gevoelens. Hij voelde zich heel ongemakkelijk in hun gezelschap, behalve met één onder hen. Het was een lief meisje dat met haar hart kon kijken naar wat haar ogen zagen. [1] En zij zag in hem een eerlijke, rechtschapen, verstandige en bescheiden jongen. Zij voelden zich beiden goed met elkaar. En zo groeide er stilaan een band van liefde. Zij werden gevangen in de hormonenval die zich zachtjes rond hen sloot.

De hormonenval
Zij was de dochter van een rijke boer. Ze trouwden, kregen veel gezonde kinderen en kleinkinderen. Ze erfden de boerderij en werden gerespecteerde burgers in hun dorp en omgeving. Iedereen kende haar als een goedhartige vrouw met ogen die tot in het gemoed van de mensen kon zien. En hij verwierf aanzien dank zij de goede karaktereigenschappen die zij reeds vanaf het begin in hem gezien had. Zo leefden ze lang en gelukkig.
Hij werd stokoud. Hij kende iedereen en iedereen kende hem. Toch was er één iemand die hij nooit ontmoet had: de kluizenaar hoog op de berg. Op zijn oude dag voelde hij een onweerstaanbare drang die te gaan opzoeken in zijn kluis.
En zo is hij op een goeie dag vertrokken. Hij deed oude bergkleren aan, nam zijn mooi versierde wandelstok en begon aan de lange klim op het bergpad naar de altaarsteen. En daar trof hij tot zijn grote verbijstering zijn eigen evenbeeld aan.
Hij hoorde hem zeggen: “Ge zijt niet teruggekomen vóór de drie maanden verstreken waren. Ge hebt u laten bekoren door de liefde. Ge zijt in de hormonenval gelopen. Ik heb onze weddenschap gewonnen.”
En de duivel schaterde het uit en verdween op een donkere wolk uit de hallucinatie van de kluizenaar, of was hij toch echt weg op die wolk… wie zal het zeggen?
EPILOOG
De stokoude kluizenaar – nu alleen achtergebleven – werd door een raar gevoel bevangen. Door zijn hallucinatie (of was het toch allemaal echt gebeurd?) werd hij er zich van bewust dat hij een lang en gelukkig leven gemist had aan de zijde van dat lief goedhartige meisje dat hij ooit gekend had.
Hij had inderdaad een ander leven kunnen hebben…
En zoals de duivel voorspeld had beklaagde hij zich zijn leven verspild te hebben aan die dwaze kluizenarij.
Enkele weken later stelden de dorpelingen vast dat hun giften niet meer opgehaald werden aan de altaarsteen. Zij gingen hem opzoeken aan de kluis. Daar vonden ze hem dood. Naast hem lag een mooi versierde wandelstok op de grond.

De wandelstok van ….?
[1] “Kijk met uw hart naar wat uw ogen zien” : het geheim van de vos in “De Kleine Prins”