Samen met Franco Nex overnachten we in een herberg in Valpelline, en spreken af om in het holst van de nacht langs de achterdeur te vertrekken. Franco kent (en is gekend in) elk hoekje van de gelijknamige vallei: zijn vader was afkomstig van Doues, hoog daarboven in Valpelline, en hield er zich schuil in de bossen in 1943 na gevlucht te zijn voor de Monterosa Divisie en de Duitsers. Om de eindjes aan mekaar te knopen had hij zich toegelegd op het smokkelen naar Zwitserland: hij droeg flessen gevuld met kwik de grens over en kwam terug met chocolade, sigaretten en andere fel begeerde dingen. Tot de Zwitserse gendarmes hem verrasten, en hem vrijlieten na hem een flinke bolwassing gegeven te hebben en hem beloofd te hebben hem naar de gevangenis te sturen mocht hij het wagen nog verder te doen.
We verlaten de herberg rond 4 uur en rijden naar boven in de vallei tot voorbij Bionaz, gelegen op de helling op onze linkerzijde. Eens de 600 geparkeerd, gaan we in de geleidelijk opklarende duisternis op weg naar het doel van onze uitstap: de noordwand van de “Piek van de Merel”, die in de gids van de Abbé J. Henry beschreven staat als : “een soort kleine (3.245 m) Matterhorn…het minst gemakkelijke punt van het hele gebied; de grote noordwand .. moet nog bedwongen worden.”
Aan de voet van de wand aangekomen maken we ons klaar voor de beklimming: de wand is verticaal, heel hoog, maar biedt veel steunpunten. De indruk is dat het een zware karwei wordt maar zonder al te veel moeilijkheden. In onze rugzakken steekt enkel het hoogst noodzakelijke, om zo licht mogelijk te zijn. Onze uitrusting bestaat uit een touw van 15 meter (met het welke we ons inbinden) en één van 30 meter geschikt voor de afdaling in dubbel touw, een lichte hamer, een nagel en een musketonhaak.
We beginnen te klimmen en heel vlug beseffen we dat de steunpunten onbetrouwbaar zijn omdat de rots gemakkelijk afbrokkelt doordat er ettelijke spleten in ontstaan zijn door de vorst. Voordat we een steunpunt kunnen betrouwen moeten we de loszittende stukken verwijderen, hetgeen niet altijd goed lukt. Aldus het traject ruimend vorderen we langzamer en met meer inspanning dan voorzien. Op een zeker punt geef ik me rekenschap van het feit dat deze onderneming mijn krachten te boven gaat: alhoewel we ’s avonds de top zouden kunnen bereiken heb ik niet genoeg fysische reserves om de beklimming zoveel uren vol te houden. Onder een voortdurende regen van rotsscherven begin ik na te denken over hoe ik dat aan Franco duidelijk kan maken, gegeven dat ik hem eerder te kennen had gegeven dat ik hem niet kan beveiligen terwijl hij klimt, omdat de steunpunten waaraan ik vastgehecht ben geen bijkomende belasting kunnen dragen. Hij had mij een beetje droogjes geantwoord aan mijn eigen veiligheid te denken.
Om een wat luchtige sfeer te scheppen begin ik grappen te vertellen die wij “zwoegers” uithalen op in onze werkplaats van zodra zich er een gelegenheid voordoet. Dan opper ik simpelweg (??) de gedachte om mij los te maken uit het touw en terug te keren, nu dat ik nog voldoende fysische reserves heb om het te doen. Na heel wat tijd beslist Franco van de kam langs de zijkant te benaderen, als alternatief voor de heel wat moeilijkere afdaling van de wand: we beginnen ons horizontaal te verplaatsen naar de westelijke kam, maar op een zeker punt blokkeert een zone zonder steunpunten ons. Daar beslissen we om af te dalen: van dan af ben ik de leider van het cordée, met alle verantwoordelijkheid dat dit met zich meebrengt. Met de voeten moeten we de steunpunten zoeken en van loszittende stukken ontdoen, enkel rekenend op het weinige dat de ogen kunnen waarnemen tussen lichaam en wand: het is me mogelijk door de houding aan te nemen die Franco me destijds geleerd heeft, het lichaam zo ver mogelijk naar achter laten leunen zodat er een grote hoek is tussen de benen en de wand. Op die manier verhoogt de druk van het lichaam op de voeten en verstevigt de grip. De VIBRAM zolen doen de rest, zij houden zelfs op de kleinste oneffenheid.
De afdaling, langzaam, met maximale concentratie uitgevoerd (het is ondenkbaar dat ik de oorzaak zou zijn van het weduwschap van mijn zus), eindigt op een terrein vol stenen aan de voet van de wand.
Ik ben de notie van tijd verloren. Oververmoeide handen, armen en schouders: dat zijn mijn zwakke punten. Ik geef toe dat ik nooit de nodige fysische voorbereiding zou kunnen opbrengen om een zo dwingende wand te bestijgen.
We vangen de terugkeer aan, Franco is erg ontgoocheld: opgeven ligt niet in zijn aard. Ik ben beschaamd maar berustend : ik heb de juiste keuze gemaakt toen het nog mogelijk was. Ik denk aan de jongste broer van Franco, onverbiddelijk gevallen met zijn cordée-genoot.
Vandaag was het een nederlaag ,niet van ons maar een van de Oude Dame : de DOOD.
(Storia del fratello di Gino)